In 2004 was ik boordplaatser (‘intern’ als militair bij de Kon. marine) in den Helder.
Ik was lid van een filosofiegroepje en om de woensdag kwamen we bijeen om een (groot) filosoof te bespreken. Ik was en ben nogal onder de indruk van Nietzsche’s denkwijze; Fascinerend hoe het brein van een intellectueel werkt! Onderstaand stuk heb ik destijds geknipt en geplakt om een stelling uit te lokken. 🙂
Friedrich Nietzsche
“de Uebermensch”
bron: “aldus sprak Zarathoestra”
Wat betekent voor Nietzsche de term “Uebermensch”?
Om te beginnen slaat het woord op de Uebermensch, zoals die in de historie reeds enkele malen gestalte aannam. In die zin waren voor Nietzsche mensen als Alexander de Grote, Cesare Borgia en Napoleon reële vormen van de Uebermensch. Daarnaast heeft het woord echter een op de toekomst gerichte en normatieve betekenis. Twee opvattingen staan bij de interpretatie hiervan tegenover elkaar. De eerste beschouwt de Uebermensch niet als het hoogste exemplaar, waartoe de mensheid zich, ook biologisch, in haar opperste potentie ontwikkelen kan zonder haar menselijk karakter te verliezen, maar als een novum, dat zich tot de mens ongeveer zal verhouden als deze tot de aap. Hoewel deze opvatting steun vindt in de verschillende plaatsen waar Nietzsches denkwijze en Darwinistische inslag vertoont, wordt de gedachte, dat hij bij zijn conceptie van de Uebermensch een hogere-mensenteelt op het oog heeft gehad o.m. door Elisabeth Förster-Nietzsche verontwaardigd verworpen, omdat in haar ogen een zo geestelijk wezen als haar broer zulke platvloerse materialistische denkbeelden onmogelijk kan hebben bedoeld. Ook Peter Gast wijst erop, dat wij hier niet te doen hebben met een “Zeugungsspezialität”, maar met een symbool.
Toch is de opvatting, dat wat wij geestelijke en morele waarden noemen, onafhankelijk van een lichamelijke basis zouden kunnen ontstaan, volkomen onnietzschiaans. Geen denker ter wereld heeft het lichaam zozeer verbonden gezien met de geest als hij, en ook op de plaatsen, waar Nietzsche over de nieuwe adel van de toekomst spreekt, wordt hij door deze gedachte beheerst. De hogere mens, die Nietzsche op het oog heeft, zal dus voorlopig niets anders kunnen zijn dan een zowel lichamelijk als geestelijk volwaardiger mensensoort, maar dat hij als het uiterst denkbare wezen niet slechts een oppermenselijk, doch ook een boven- menselijk exemplaar op het oog heeft gehad, bewijst reeds het feit, dat hij dit normatieve genus niet de Obermensch maar de Uebermensch heeft genoemd.
De vraag, welke eigenschappen Nietzsche in de Uebermensch verenigd ziet, is slechts bij benadering te beantwoorden; en het feit, dat wij hier vrij sterk uiteenlopende karakteristieken kunnen ontwerpen, ligt bovenal aan het worden karakter van de Uebermensch en aan de daarmee samenhangende onmogelijkheid om deze norm eens voor al vast te leggen in één bepaald beeld.”der Nietzschesche Uebermensch ist nichts anderes als die entwicklungsstufe, die über der jeweils von emer gegenwärtichen Menschheit erreichten liegt, nicht ein fixiertes Endziel, das der Entwicklung ihren Sinn gäbe, sonderen der Ausdruck dafür, dass es keines solches bedarf, dass das Leben in zich selbst d.h. in dem Ueberwundenwerden jeder Stufe durch eine vollere und entfaltetere seinen Eigenwert besitzt,” zegt Simmel in Schopenhauer und Nietzsche. M.a.w. alleen van de Uebermensch van de allernaaste toekomst zou men zich ongeveer een voorstelling kunnen vormen, en ook moeten vormen als men hem voorbereiden wil, maar ook in dat laatste geval zal deze voorstelling toch nooit meer kunnen omspannen dan wat een voorbereidend geslacht zich denkt als de hoogste mens.
Door te zeggen dat Nietzsche dacht aan een nieuwe adel van de toekomst heb ik er terloops al op gewezen, dat zijn hoop was gericht op een nieuw hoger soort, dus niet slechts op één enkele mens. De individualistische genievoorstelling, die hij in zijn jeugd had gevolgd, toen hij de massa uitsluitend geroepen achtte, tot het voorbereiden van dat eenzaam genie, wordt nu vervangen door het visioen van een nieuwe aristocratie.
Vrij wat raadselachtiger is de tweede centrale gedachte, die Zarathustra beheerst – die van de ewige Wiederkehr. Er zijn tal van lezers van Nietzsche, voor wie deze conceptie volkomen waardeloos is, er zijn er ook, voor wie zij de sleutel vormt tot zijn filosofie. In ieder geval zal men moeten trachten, ook als men bij Nietzsche niet aan sleutels gelooft, zich althans bij benadering in te denken, wat hij met dit zo nadrukkelijk naar voren gebrachte denkbeeld kan hebben bedoeld.
De uitspraak: “leef zo dat ge kunt wensen, dat het leven eeuwig terugkeert”, ligt als vitalistisch bevel geheel in de lijn van Nietzsches amor fati.
De gedachte heeft echter ook nog een andere kant. Nietzsche nam namelijk aan, dat alles wat er eenmaal geweest is, geheel in dezelfde vorm, een oneindig aantal malen terugkeren zal, en déze opvatting is het, die, wanneer men haar als een essentieel bestanddeel van Nietzsches werk moet beschouwen, zijn filosofie in de ogen van velen onherroepelijk in diskrediet brengt. Bovendien stelt men zich onmiddellijk de vraag, in hoever deze laatste opvatting met die van de ewige Wiederkehr als imperatief te verenigen is.
Wat heeft het voor zin, zo te leven, dat men het bestaan nog ettelijke malen zou willen ondergaan, als dit bestaan reeds vanzelf een onneindig aantal malen terugkeert? M.a.w. het gelóóf in de ewige Wiederkehr ontzenuwt de kracht van de ewige Wiederkehr als uitvloeisel van de amor fati-gedachte. Maar bovendien: als Nietzsche werkelijk een heraclitisch filosoof wilde zijn, die het leven als een eeuwig worden en verworden beschouwde, heft hij dan in zijn voorstelling dat worden niet op door te beweren, dat het zich eeuwig herhaalt? Nietzsche zelf had op dit stuk een ander inzicht. Wel erkende hij: “dasz alles wiederkehrt, ist die extremste Annäherung einer Welt des Werdens an die des Seins”, doch meer dan een Annäherung scheen hij er niet in te zien, en de mening dat een eeuwig zich herhalend worden zichzelf op heft in een “zijn” heeft hij blijkbaar toch niet gedeeld. Integendeel zelfs, voor hem was de gedachte van de ewige Wiederkehr des Gleichen ook in de letterlijke zin zeer goed te verenigen met die van het eeuwige worden, en volgens een uitspraak in Ecce Homo zou zij van Heraclitus zelf afkomstig kunnen zijn.
Stelling: …..?
(Nietzsche is een tegenstelling van zichzelf; een contradictie)