Nee, lief zijn ze niet. Dementerende mensen.
Ik nodig hem uit voor een ochtendje rondvaart met radio West.
‘Ok, T. dan ben ik morgen om half 9 bij je’.
En terwijl ik de hoek omloop zie ik hem aan komen rijden. Meneer T. kan niet meer fietsen en hij wil al helemaal niet meer lopen.
En terwijl hij midden op de weg blijft staan roept hij me toe “Waar bleef je nou?!”…
We hebben, dus, nog alle tijd. En ik ben allang blij dat ik hem heb kunnen overhalen om met de trein te gaan. Dus nu kunnen we een trein eerder nemen.
“Kijk, ik heb ‘m gevonden!” En vol trots laat hij zijn OV-pas zien. Ik vraag hem maar niet waar die nou lag.
‘Mooi, dan kijk ik zo even hoeveel er nog op staat’. “Hoezo? Ik hoef alleen maar een kaartje te kopen en deze pas te laten zien”. ‘Nee T. dat kan niet meer’.
“Ik wil een kaartje!”.
En hij weigert zijn pas op te laten waarderen.
Ik besluit het gevecht niet aan te gaan en koop een kaartje. MET toeslag…
We arriveren als eersten bij het ontmoetingspunt en worden hartelijk ontvangen. We bestellen een kop koffie en een kop thee en zitten buiten, op de Beestenmarkt in Leiden, te wachten op de andere genodigden.
“Bah, snertweer! We kunnen beter teruggaan”. ‘Nee, dat doen we niet. Het wordt vast heel gezellig’.
Enfin, na de gezellige kennismaking en nadat hij alleen zijn thee heeft afgerekend (…) stappen we aan boord van de rondvaart. Hilariteit alom.
…”Wie zijn die mensen?”…
Eenmaal aan boord, tijdens de uitzending.
De presentator: ‘En deze meneer, verkleed als spion…’ (Meneer T. draagt een regenjas met opgezette kraag) En terwijl hij een vernietigende blik krijgt gaat hij verder ‘En nog een trouwe luisteraar. Luistert u vaak naar radio West?’. … “Nee, nooit“.
Genant. Hij luisterde altijd naar de voetbal- en (voorheen) cricketverslagen op de radio, maar dat weet hij niet meer.
‘Maar wat doet u dan hier? Met wie bent u meegekomen?’ En er valt een stilte…
Ik onderbreek hen en probeer er het beste van te maken. ‘Hij was mijn mentor in de politiek. ‘A ha’, zegt de presentator, ‘u ziet er ook zo chique uit, meneer’.
… Goed.
“Vind je het leuk?” vraag ik hem een poosje later. ‘Ja, hoor…’.
Ik kijk in zijn ogen en het lijkt alsof de ziel zijn lichaam al heeft verlaten.
Tijdens een tussenstop, in het Volkenkunde Museum, schiet ‘ie als een speer door de zalen en wil perse naar het restaurant. ‘Warme chocomel, wil ik’. Er staat een redelijk lange rij en ik wijs hem op de resterende tijd. Weer een dodelijke blik.
Eindelijk. We zitten. “Ga eens een ander glas halen”, commandeert hij. ‘Maar waarom dan?’ En hij kijkt me aan alsof ik een 6-jarige ben. “Omdat ik het zeg! Doe nou eens wat ik vraag!”… ‘Ja hoor, T.’.
Maar de, te hete, chocomel werd niet kouder door het over te schenken…
En eenmaal op de terugweg, op het station, kan ik hem overhalen om zijn OV-pas op te waarderen.
‘Mag ik je bankpas’, vraag ik hem. “Die heb ik niet”. En dat kan kloppen.
Hij heeft altijd heel veel contant geld op zak. Levensgevaarlijk.
‘Dat moet je niet doen, T.’. Maar dat is praten tegen dovemansoren. Zoals dat in alle conversaties is. En discussies moet je zowieso nooit aangaan. Want hoe je het ook went of keert. IK ben altijd de boosdoener.
We vinden, gelukkig, een automaat die (nog) contant geld – munten – accepteert. Hij heeft precies 10 euro.
‘Hiermee hoef je alleen nog maar deze pas tegen het paaltje te houden. Het geld wordt dan automatisch afgeschreven’.
…”Maar heb je nou weer een enkeltje gekocht? Ik zei vanochtend toch dat je een retour moest kopen! Zie je nou wel?!”… En hij grist het pasje uit m’n hand en rent weg.
Eindpunt. We komen aan op het station en ik zeg dat hij z’n pasje moet uitchecken. “Waarom? Jij hebt m’n treinkaartje toch?”… En hij loopt de verkeerde kant op.
Ik ren hem achterna en na 3 keer roepen pak ik hem bij de arm. “Laat me los, ik ben geen kind!” en hij trekt zich los en loopt door.
‘We moeten de andere kant op, T.’. …”Nee, hoor”.
Door de stromende regen zie ik toch kans hem naar de auto, zijn auto, te begeleiden.
‘Piep, piep, piep’…. “Wat is dat geluid toch steeds?” … ‘Je moet je autogordel omdoen, T.’
En pas na een paar minuten laat hij het stuur los om de gordel te zoeken. En weer zitten we bijna in de berm. Ik pak het stuur vast en dirigeer ons weer de weg op. Hetzelfde moment krijg ik een stomp. “Blijf af!”…
Opgelucht stap ik uit. ‘Wil je nog wat eten? Zal ik boodschappen voor je halen?’… “NEEHEE!”
En terwijl hij wegscheurt zie ik hem nog net een stukje trottoir meenemen. (…”waarom rijden die fietsers toch altijd op de openbare weg?”…)
Nee, ze worden er niet aardiger op. Dementerende mensen.
Wat een engelen geduld heb jij zeg! Petje af.
Dank je, Monique 🙂