‘Hoe laat moet ik je nu wegbrengen?’ vraag ik aan de telefoon.
“1 uur!” … Maar je vertrekt pas om half 5! … “1 uur, zeg ik toch!?”
Dus sta ik, stipt 1 uur, aan de voordeur.
Heb je je pasje nou? “Welk pasje?” … We zouden toch eerst gaan pinnen?
“Maar ik heb geen geld!” Maar dat heb je wel. Je hebt het gisteren gestort op je rekening. “Nee hoor, die meneer van de bank zei dat het 5 dagen duurt voordat het erop staat.” …
Wat is er, meneer T.? “Ik was vergeten de wasmachine uit te laden…” Ik help je wel even.
En terwijl ik de was uit de machine trek (veel te vol!) komt de wasverzachter me tegemoet. Waarschijnlijk heeft hij er de hele fles ingegooid, maar ik zeg er niks van.
Ruikt lekker hoor 🙂 zeg ik, terwijl ik het ophang.
De keuken is een puinhoop en het aanrecht staat vol. Ik kan het, tijdens zijn afwezigheid niet opruimen. Niemand bekommert zich om hem, terwijl toch ‘half Nederland’ een voordeursleutel heeft. En ik kan er niet in…
Kom, dan gaan we eerst even geld pinnen. Weet je je nummer nog? “Welk nummer…?” Verdulleme! Had ik het maar opgeschreven. Iets met een vijf en een zes…
Voordat ik de deur dichttrek toets hij nog de anti-diefstalcode in. En, je raad het al, die ken ik ook niet.
Ik stop voor de geldautomaat en hij schreeuwt me toe dat die niet werkt. “Dat heb ik je toch gezegd?! Die doet het niet!” … ?
Geeft niks, T. dan pinnen we op Schiphol wel.
Heb je wel Hongaars geld? “Ja, natuurlijk! maar niet genoeg…
Terwijl ik de parkeergarage op Schiphol inrijd, zegt ‘ie “Wat doe je nou?” Ik ga met je mee naar binnen dan kunnen we geld voor je pinnen. “Maar dat hoeft helemaal niet! Dat heb ik je toch gezegd?! Rij d’r maar uit!”…
En als het kaartje in de automaat voor de slagbomen invoer geeft ‘ie aan dat ik 1 euro moet betalen. …Wat?! Ik heb niet eens geparkeerd?…
Dus in z’n ‘achteruit’ op zoek naar een betaalautomaat. Ik help eerst een Duitstalige mevrouw en kan daarna, gelukkig, zelf nog een euro tevoorschijn toveren.
Ik rijd weer een rondje (alles is eenrichtingsverkeer) en zoek een parkeerplek bij de vertrekhal. Het is er hartstikke druk. Ik zie, echt, alleen maar mensen ‘wachten’.
En terwijl ik mijn knipperlichtjes aanzet, laat ik meneer T. uit. Weet je zeker dat ik niet mee naar binnen hoef? “Nee, natuurlijk niet! Ik ben toch geen klein kind! Ga nou maar!”
Maar wanneer moet ik je nou weer ophalen? “Dat weet je toch?…” Ik kijk snel in zijn reispapieren en spreek met hem af dat hij me moet bellen (kaartje zit in zijn borstzak) als hij geland is.
En terwijl een taxichauffeur luid begint te toeteren omdat ‘ie weg wilt rijden (nadat zijn klant is ingestapt!) geef ik hem een kus en laat hem achter.
In mijn achteruitkijkspiegel zie ik hem prutsen aan z’n heuptasje.
Ik zie een oude man, in een zielloos lichaam, hulpeloos om zich heen kijken. Met tranen in mijn ogen rijd ik weg…